Vermoedelijk zijn paarden in groepen gaan leven toen ze de bossen als
leefgebied verruilden voor de steppes. Het leven in groepen was veiliger omdat
de paarden elkaar konden waarschuwen bij naderend gevaar. Dit was in het open
terrein van groter belang dan in de beschermende bossen. Deze behoefte aan
veiligheid leidde tot een sterk ontwikkeld kudde-instinct. Veel in het karakter
en het gedrag van het paard is terug te voeren op dit kudde-instinct. Als
kuddedier trekt het paard graag op met andere dieren. Ook in de stal is het
paard niet graag alleen en heeft het behoefte aan gezelschap, bijvoorbeeld van
een geit, maar liever natuurlijk van een soortgenoot waarmee het kan
communiceren.
Een goede omgang met paarden is alleen mogelijk als u een goed begrip van
paarden heeft. Paardrijden betekent dat het paard wordt losgemaakt van de groep
en als individu bepaalde oefeningen uitvoert. Zijn gehoorzaamheid aan de kudde
moet dus worden omgezet in gehoorzaamheid aan de mens.
Behalve veiligheid en bescherming – samen sta je sterker dan alleen - verschaft
de groep ook warmte. In de winter staat een kudde paarden daarom vaak in een
kring met het hoofd naar beneden en het achterwerk naar buiten om elkaar warmte
te geven en zelf warm te blijven. In deze houding kan de kudde ook roofdieren op
afstand houden door massaal achterwaarts te schoppen met de hoeven. Een groep
paarden is niet groot; doorgaans gaat het om groepen van zo'n 10 tot 12 paarden,
die dicht bij elkaar blijven. Zo'n groep bestaat uit merries en wordt
bijeengehouden en geleid door één hengst. Deze hengst bewaakt zijn harem goed en
moet zijn positie voortdurend tegenover jonge hengsten bevechten. Hij maakt
plaats voor een opvolger als hij te oud is en door een jongere hengst wordt
overmeesterd.